)? De benadeelde was als zelfstandig ondernemer − namelijk eigenaar van een confectie-atelier − op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) verplicht verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Hij sloot een aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering af bij de De Amersfoortse. Toen hij enige jaren nadien een beroep deed op deze verzekering wees de verzekeringsmaatschappij het verzoek om dekking vanwege rug- en beenklachten van de hand, nu niet zou zijn voldaan aan de polisvoorwaarden. De verzekeraar attendeerde hem daarbij op de contractuele vervaltermijn van één jaar voor de start van een procedure. De advocaat van benadeelde verzuimde echter om tijdig een geding tegen De Amersfoortse te entameren. De rechtbank verklaarde de advocaat als gevolg van deze beroepsfout jegens zijn cliënt aansprakelijk. Bij deze verklaring voor recht veroordeelde zij hem tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. In de schadestaatprocedure wees het hof de vordering echter af. Het kwam tot dit oordeel op basis van een schatting van de goede en kwade kansen voor benadeelde in het hypothetische geval wél tijdig een geding tegen De Amersfoortse zou zijn aangevangen. In cassatie klaagde benadeelde over een miskenning van de reikwijdte van de uitspraak in het hoofdgeding; de rechtbank zou hierin reeds bindend een verlies van een kans van ten minste een bepaalde omvang hebben vastgesteld en enkel nog aan de rechter in de schadestaat hebben overgelaten om de hoogte van de schadevergoeding nader te bepalen. In zijn lezenswaardige conclusie gaat A-G Vlas hierin mee. De Hoge Raad beslist evenwel anders, verwerpt het beroep en laat het arrest van het hof in stand. De benadeelde stond uiteindelijk dus met lege handen.
Dit artikel bevat in totaal 693 woorden.