Parket bij de Hoge Raad 19 januari 2024, IEF 21917; ECLI:NL:PHR:2024:77 (Novartis tegen Mylan). In onderhavige zaak gaat het over het Europese octrooi EP 2 959 894 (hierna: het octrooi) dat ziet op een bepaalde dosering van een geneesmiddel voor de behandeling van een vorm van MS (multiple sclerose). Novartis heeft vooraf aan de verlening een kort geding gestart tegen Mylan waarin zij een inbreukverbod vordert. De voorzieningenrechter heeft dit geweigerd [IEF 20791], wegens voorshandse oordeel dat het octrooi het niet zou overleven door gebrek aan inventiviteit. Het Gerechtshof te Den Haag (hierna: het hof) weigert ook [IEF 20873], zij het op de grond dat naar voorlopig oordeel sprake is van toegevoegde materie en dit een inbreukverbod in de weg staat. Het principaal cassatieberoep gaat in de kern over de maatstaf voor toegevoegde materie (art. 123(2) EOV), waarbij het door het hof gemaakte onderscheid tussen die toets en de maatstaf voor nawerkbaarheid (art. 83 EOV) aan de orde komt; in tegenstelling tot de ‘disclosure-test’ voor toegevoegde materie speelt bij nawerkbaarheid plausibiliteit wel een rol. Daar komt Novartis tegen op. Dat geldt ook voor de klachten gericht tegen de door het hof getrokken parallel met T 2842/18 en de klachten tegen een overweging ten overvloede over nieuwheid. Aan het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep van Mylan wordt dan niet toegekomen.
Dit artikel bevat in totaal 1310 woorden.