Na vier uur rennen is het eindelijk pauze. Mijn rug voelt beurs, mijn schouders staan op sjouwen, mijn hoofd en mijn oren zijn vol en doofgebeukt door geklets, geschreeuw en radio Veronica. Ik duw de deur achter me dicht, pak mijn broodtrommeltje en wil gaan eten. Maar dan klinkt door de deur heen de bekende bloedstollende kreet van Niki. Op dit signaal gaat iedereen rennen. Mijn collega en ik springen op. We gaan er snel heen, ondanks dat we weten dat onze collega’s op zaal zijn. Niki krijgt een epilepsieaanval, met het risico dat ze erin blijft. Haar hele bed trilt en schudt. We zorgen voor haar. Als ze weer ontspannen is, streel ik haar en praat wat zachte woorden. Niet dat ze me verstaat, misschien hoort ze me niet eens, maar het is beter voor mijn eigen gemoedsrust. Toen Niki tien jaar oud was en deze aanvallen kreeg, is ze in dit bed terecht gekomen. Nu alweer acht jaar geleden. Wij wassen en voeden haar. Kleden haar uit voor de nacht en trekken haar een pyjama aan. Kleden haar ’s ochtends weer aan. Haar armen en benen zijn verkrampt door spasmen. Een trui, rok of broek aantrekken is een klus, die alleen lukt als je het voorzichtig en met zachte handen doet. Dan ontspannen haar ledematen zich soms een beetje. Zo doen we dat met nog zo’n vijftien andere kinderen. Niki is de oudste en de rest is tussen de 8 en de 12 jaar oud. Ze liggen allemaal in een bed met de hekken omhoog. Ze kunnen geen van allen praten. Sommige kunnen zitten, maar de meesten kunnen ook dat niet. Ze hebben wel allemaal iets unieks, waardoor dit werk boeiend blijft…
Dit artikel bevat in totaal 397 woorden.
Lees het volledig artikel