De oorlog in Nederlands-Indië in 1947-1948 kende ik als kind slechts uit verhalen. Van mijn oudoom Jan, die als bemanningslid van een Nederlandse onderzeeër in de Javazee voer en daar angstaanjagende avonturen had beleefd. Voor mij spraken zijn verhalen tot de verbeelding en kennelijk gold dat ook voor mijn vader, die mij jaren later toevertrouwde vroeger jaloers te zijn geweest op zijn oom. Zoiets had hij in 1945 niet willen missen. Onmiddellijk na de bevrijding van ons land had hij zich als vrijwilliger aangemeld voor het leger dat, geloofden ze, korte metten zou maken met de opstandelingen. De animo om naar het verre Indië te vertrekken was in Zeeland groot. Zo’n duizend vrijwilligers verlieten de provincie. Mijn vader was daar echter niet bij. Wegens bijziendheid werd hij, tot zijn grote teleurstelling, afgekeurd. Achteraf gezien maar gelukkig, als je leest over de gruwelijkheden waarvan de soldaten daar bijna dagelijks getuige waren.
Dit artikel bevat in totaal 370 woorden.